Revolutie
We schrijven het jaar 2011, het jaar van de eerste volksopstand in de Egyptische geschiedenis. Het is een modelrevolutie die de wereld ademloos op het computerscherm heeft kunnen volgen. De relatief geweldloze omwenteling leidt tot het aftreden van de president en de onttakeling van het centraal gezag. Politie durft zich nauwelijks meer in uniform op straat te vertonen. In de onzekere tijden die volgen, raakt de economie in het slop. Zoals te doen gebruikelijk in Egypte in tijden van grote economische malaise, steekt het massaal plunderen van oudheden de kop op.
Tempeldiefstal en grafroverij
Overvloedig bewijs voor dit traditionele euvel werd al rond 1120 v.Chr. opgeslagen in het archief van de tempel van Medinet Haboe: papyrusrollen volgekrabbeld met details van juridische onderzoeken naar plunderingen van graven en tempels die begonnen onder het bewind van Ramses IX en doorliepen onder het bewind van zijn opvolgers, de ééndagsvlieg Ramses X en diens zoon Ramses XI. Behalve de tempel van Karnak viel ook de koningsvallei ten prooi aan plunderaars. Het was een tijd waarin hooggeplaatsten jarenlang de beschuldigende vinger naar elkaar wezen. Jaren van verdachten en getuigen die met stokslagen op handen en voetzolen werden afgeranseld en van wie menigeen tenslotte maar bekende wat hij niet kon weten.
Het liep uit op een evacuatie van kostbaarheden uit de rijkstempel van Amon en van koningsmummies uit de necropool. De dienaren van de grote god Amon brachten voorwerpen en beelden in veiligheid binnen het bastion van de tempel van Medinet Haboe, aan de overkant van de Nijl. Gehavend in hun graven aangetroffen mummies van farao’s en andere leden van de hofhouding, werden van resterende kostbaarheden als goud en zilver, ontdaan en omwikkeld met nieuw linnen. Veel van de herstelde mummies belandden, na veel heen-en-weer gesleep, samen in een verstopplaats buiten de koningsvallei, in het woestijngebergte van Deir el- Bahri, even ten zuiden van de tempel van koningin Hatsjepsoet. Sommige hooggeplaatsten uit de tempel van Amon lieten zich daar ook zelf begraven en wisten de locatie zo goed geheim te houden dat ze pas 2500 jaar later, door puur toeval weer werd ontdekt.
Alarm over de tempel van Karnak
Op een winternacht van het jaar 2011 belt een hevig verontruste Hakima, Ali Farouk, één van haar zeven zonen uit bed. Hakima is de moeder van de Qiftawy tak uit het dorp Karnak, zo genoemd naar de naburige tempel. Ali Farouk lag er vroeg in omdat hij als hoofdopzichter van de opgraversploegen op de westoever, dagelijks om 05.30 aan de overkant van de Nijl met de logistieke voorbereidingen begint voor een jaarlijks uitdijend gezelschap van, veelal buitenlandse, archeologen. Ook anderszins rust er een zware last op zijn schouders. Hoewel hij de derde zoon in lijn is, is hij de archeologische stamhouder en daarmee voor zijn moeder hoofd van de familie.
“Je broer Mahmoud is nog steeds niet thuis uit de Karnaktempel!”, gilt ze door de hoorn. Ze laat haar blik rusten op een grote foto van haar overleden echtgenoot Farouk Sayyed, die tegenover haar aan de muur hangt, op gelijke hoogte met één van Ali. “Ik bel al de hele avond met zijn vrouw. Ze zegt dat hij om acht uur vanavond een telefoontje kreeg van dr. Mansour Boraik. Naar verluidt zouden dieven het voorzien hebben op oudheden in het magazijn van de tempel. Hij is er onmiddellijk naar toegesneld en sindsdien heeft ze hem niet meer gezien. Iedere keer dat ze hem belt op zijn mobiel, zegt hij: ‘Ik kom zo, ik kom zo!’ Maar dat zegt hij ieder uur, het is nu ver na twaalven en nog steeds is hij niet thuis. Je moet nu echt gaan kijken wat er aan de hand is, Ali! Dit is niet pluis!”
Het is een koude nacht. Ali schiet snel iets aan, draait zorgvuldig een sjaal om zijn hoofd en slaat een warme mantel over zijn galabeya. Binnen vijf minuten zit hij achter het stuur van zijn jeep op weg naar de tempel die niet ver van zijn huis ligt.
Ondertussen in de tempel van Karnak…
Niets wijst erop dat een plundering van het tempelmagazijn op handen is. Is het dan tòch loos alarm, dit gerucht dat de algemeen directeur van oudheden in Zuid-Egyte, dr. Boraik, ter ore is gekomen? Ali’s broer Mahmoud Farouk is er niet gerust op. Sinds zijn tienertijd is hij vergroeid met alles wat in deze tempel te zien is of gevonden werd. Ieder beeld, iedere zuil, ieder brokstuk, iedere vierkante centimeter op dit immense ommuurde tempelterrein is spelenderwijs in zijn geheugen gegrift. Sinds hij, 16 jaar oud en onder directie van zijn vader, bij zijn eerste opgraving Romeinse potscherven uit de bodem haalde, met een voorstelling van een kat met snor erop, heeft hij zijn hart aan deze tempel verpand. Niemand heeft zoveel ononderbroken, praktische kennis over Karnak als hij. Zelfs zijn vrije uren brengt hij door in de gigantische stenen legpuzzel die zijn voorganger en vader, de hoofdopzichter van Karnak, Farouk Sayyed Mahmoud voor hem heeft klaargelegd, geheel in de traditie waarin ook díens vader, de hoofdopzichter Sayyed Mahmoud Saïd hèm op zijn beurt, wegwijs had gemaakt in de stenen chaos van Karnak.
Mahmoud Farouk Sayyed el Qiftawy is in hun voetsporen getreden, niet op grond van erfrecht, maar op merites: op verzoek van de directeur-generaal van de tempel, Ibrahim Soliman. Want zo is het wel: óók een Qiftawy moet zich bewijzen. Uit hoofde van zijn functie heeft Mahmoud Farouk vanavond tien van zijn trouwe werklui opgetrommeld. Samen houden ze de wacht bij het magazijn dat in de zuidwestelijke hoek van de tien meter hoge omheiningsmuur ligt. Deze hoek van het binnenterrein is voor de mensen buiten de tempel volledig aan het zicht onttrokken. Bewegingloos en muisstil tellen de mannen, achter de muur, de uren af. Indringers zullen onverbiddellijk verraden worden door het knarsend grind dat de bodem bedekt tot aan de hoge, ranke poort in de muur die toegang geeft tot het heiligdom van de maangod Chonsoe, dertig stappen verderop. Het gevlochten ijzerwerk in de poort is het enige doorkijkje in de hermetisch gesloten omheiningsmuur. Het is rustig op de verweerde Sfinxenallee die vanaf de Chonsoepoort tussen de moderne behuizing van het dorp Karnak door, in de richting van de Luxortempel loopt. De uren verstrijken. Een dunne maansikkel vaart als een bootje door de zwarte nachthemel. Het wordt tien uur, elf uur….. één uur. Er gebeurt niets.
Dan, om 02.15 uur, staan er plotseling twee gewapende mannen op de omheiningsmuur, aan de westelijke zijde van het magazijn, waar de muur door afgebrokkelde kleistenen aan hoogte heeft ingeboet. Mahmoud Farouk Sayyed el Qiftawy is slechts gewapend met een stok en brokken klei als ammunitie. Van de grindkiezels als wapen heeft hij zelf afgezien om te voorkomen dat mogelijk reliëfs of beelden beschadigd raken. Nog voordat de dieven nietsvermoedend op het grind landen, stuift Mahmoud Farouk Sayyed op hen af, gedekt door zijn werkers die vanachter zijn rug een regen van gravelstenen op de indringers afvuren. Deze actie verrast de dieven volkomen. Ze lossen een paar onhandige schoten die doel missen, en zoeken in paniek een uitweg terug over de muur. Mahmoud klimt ze, over de schouders van zijn werkers achterna, vastbesloten er ééntje in de kraag te grijpen.
Het kabaal heeft zijn uitwerking niet gemist op de omwonenden. In een oogwenk heeft zich een grote mensenmassa verzameld, die luidkeels enkele meegetroonde agenten beveelt te schieten op de plunderaars die zich binnen de tempelmuren bevinden. En terwijl de verschrikte dieven in de chaos en het gedrang weten te ontkomen, worden Mahmoud en zijn werkers voor de daders versleten. Ze krijgen versterking van een gewapende antikiteitenagent die zich als bewaker binnen de muren van de tempel ophoudt. De overmacht blijkt te groot. De agenten buiten vuren in de wilde weg door het ijzeren rasterwerk van de Chonsoepoort. Het ijzerwerk en de muren aan weerszijden van de poort dragen tot op de dag van vandaag de littekens van deze actie.
De ontknoping
Ali Farouk en gealarmeerde familieleden van de werkers arriveren ondertussen op de plaats van het onheil. De familieleden proberen de menigte duidelijk te maken hoe de vork in de steel zit. Ali Farouk gaat onmiddellijk naar dr. Mansour Boraik wiens ambtswoning zich op steenworp afstand van de hoofdpoort van de tempel bevindt. Deze stelt hem gerust: hij heeft het leger gebeld om de orde te herstellen. Niet lang hierna leggen recruten een cordon om het magazijn en worden Mahmoud Farouk en de zijnen ontzet. Ali Farouk kan opgelucht ademhalen. Verblind door liefde voor de tempel, heeft zijn broer grote risico’s genomen, en daar ook een deel van zijn werklui bij betrokken: in het holst van de nacht, op een tijdstip waarop niemand van hen daar officieel mocht zijn!
Het overzichtsrapport opgesteld in Cairo met een inventarisatie van plunderingen in Egypte van vlak na de revolutie, maakt summier, melding van deze poging tot diefstal in het tempelmagazijn van Karnak. De vermelding eindigt met de woorden: ‘Afgewend door de bevolking van Luxor.’
Voor deel 1 zie: Archeologie in Egypte (1)